Brede ontwikkeling

Vrijeschoolonderwijs (Waldorf education) is een sterke, veelzijdige vorm van onderwijs, gebaseerd op het gedachtegoed van de Oostenrijkse wetenschapper en filosoof Rudolf Steiner (1861-1925), de grondlegger van de antroposofie. Kort na de Eerste Wereldoorlog ontstond in Stuttgart de eerste vrijeschool. In 1923 werd de eerste Nederlandse vrijeschool opgericht in Den Haag. Inmiddels zijn er zo’n 95 vestigingen voor basisonderwijs in Nederland en 26 voor voortgezet onderwijs. Wereldwijd zijn er zo’n 800 scholen in 55 landen, meestal aangeduid als ‘Steinerscholen’ of ‘Waldorfscholen’.

Het vrijeschoolonderwijs is erop gericht om een brede ontwikkeling bij kinderen te stimuleren. Kinderen leren niet alleen lezen en rekenen, maar ook vreemde talen spreken, bewegen, toneelspelen, zingen, schilderen. Ze werken in de tuin en vieren feest. Vrijescholen staan voor een weloverwogen balans tussen cognitief leren en het verwerven van praktische, creatieve, sociale en motorische vaardigheden. Het lesaanbod, de lesmethodes, de toetsingsvormen en schoolactiviteiten worden hierbij zorgvuldig afgestemd op de ontwikkelingsfasen van kinderen. Verdere belangrijke kenmerken van de vrijeschool zijn het kleuteronderwijs, waarbij spelen centraal staat, de grote aandacht voor de natuur (in de lessen, materialen en seizoensfeesten), ervaringsgerichte lessen en een werkwijze waarbij kinderen op hun eigen manier bepaalde leerstof uitwerken.

 

Hoofd, hart en handen

Het vrijeschoolonderwijs bestaat ruim honderd jaar. Het valt in het Nederlandse onderwijsbestel onder neutraal of algemeen bijzonder onderwijs. Het is een door de overheid erkende en gesubsidieerde onderwijsvorm en valt onder het toezicht van de onderwijsinspectie. Vrijescholen willen onafhankelijk van de overheid hun leerplan en pedagogie kunnen vormgeven en kinderen opvoeden tot vrije, onafhankelijke mensen. Het woord ‘vrij’ in de naam ‘vrijeschool’ slaat niet op het vrij laten van het kind, of dat kinderen maar wat aanrommelen. Er wordt mee bedoeld: de school wil haar pedagogische visie in vrijheid kunnen realiseren. De vrijeschool is een vorm van vernieuwd klassikaal leren. Het onderwijs is niet vrijblijvend, maar de kinderen krijgen (naast werk- en oefenmateriaal uit lesmethodes) opdrachten die zij op hun eigen manier kunnen uitwerken. Het lesplan en de leerdoelen voor ieder schooljaar zijn vastgelegd in de leerlijnen voor het vrijeschoolonderwijs. De vrijeschool werkt net als andere basisscholen aan de door de overheid geformuleerde kerndoelen voor het basisonderwijs. 
Veel vrijescholen hebben het motto ‘Worden wie je bent’. Om helemaal zichzelf te worden, heeft het kind niet alleen kennis nodig, maar ook een warm gevoelsleven en een sterk lichaam. Hart, hoofd en handen zijn alle drie even belangrijk.

 

Ontwikkelingsfasen

Belangrijk voor het onderwijs en het leerplan op de vrijeschool is dat dit past bij de ontwikkelingsfasen van de leerlingen. Vrijescholen baseren zich op het antroposofische mensbeeld en verdelen de ontwikkeling van kinderen in periodes van zeven jaar. In de eerste 7 jaar staat de motorische en fysieke ontwikkeling centraal. Kleine kinderen kruipen, lopen, rennen, springen, klauteren, hinkelen. Hierdoor wordt het lichaam hun instrument. In de tweede 7 jaar beleven ze de dingen die op hen afkomen vooral op gevoel. Het is mooi of lelijk, goed of kwaad, smakelijk of vies, veilig of gevaarlijk, leuk of saai. Kort samengevat: het kind loopt ergens warm voor of het laat hem koud. In deze periode leert hij door het enthousiasme. Vanaf het 14e jaar kan een kind zelf leren nadenken en oordelen. Het intellect is de kroon op het werk. De vrijeschool wil aan deze natuurlijke ontwikkeling recht doen. Of zoals de boeren zeggen: “We moeten hooien als de zon schijnt.” Effectief onderwijs is rekening houden met de ontwikkelingsfasen van het kind. Dit is de kern van het vrijeschoolonderwijs.

(bron: www.watisdevrijeschool.nl)